NL: cammen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecamd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik cam jij camt hij camt wij cammen jullie cammen zij cammen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecamd jij hebt gecamd hij heeft gecamd wij hebben gecamd jullie hebben gecamd zij hebben gecamd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik camede jij camede hij camede wij camden jullie camden zij camden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecamd jij had gecamd hij had gecamd wij hadden gecamd jullie hadden gecamd zij hadden gecamd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal cammen jij zult cammen hij zal cammen wij zullen cammen jullie zullen cammen zij zullen cammen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecamd hebben jij zult gecamd hebben hij zal gecamd hebben wij zullen gecamd hebben jullie zullen gecamd hebben zij zullen gecamd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou cammen jij zou cammen hij zou cammen wij zouden cammen jullie zouden cammen zij zouden cammen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecamd hebben jij zou gecamd hebben hij zou gecamd hebben wij zouden gecamd hebben jullie zouden gecamd hebben zij zouden gecamd hebben
|
| Gebiedende wijs |
cam
|
| Aanvoegende wijs |
| camme |