NL: caloriseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecaloriseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik caloriseer jij caloriseert hij caloriseert wij caloriseren jullie caloriseren zij caloriseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecaloriseerd jij hebt gecaloriseerd hij heeft gecaloriseerd wij hebben gecaloriseerd jullie hebben gecaloriseerd zij hebben gecaloriseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik caloriseerde jij caloriseerde hij caloriseerde wij caloriseerden jullie caloriseerden zij caloriseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecaloriseerd jij had gecaloriseerd hij had gecaloriseerd wij hadden gecaloriseerd jullie hadden gecaloriseerd zij hadden gecaloriseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal caloriseren jij zult caloriseren hij zal caloriseren wij zullen caloriseren jullie zullen caloriseren zij zullen caloriseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecaloriseerd hebben jij zult gecaloriseerd hebben hij zal gecaloriseerd hebben wij zullen gecaloriseerd hebben jullie zullen gecaloriseerd hebben zij zullen gecaloriseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou caloriseren jij zou caloriseren hij zou caloriseren wij zouden caloriseren jullie zouden caloriseren zij zouden caloriseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecaloriseerd hebben jij zou gecaloriseerd hebben hij zou gecaloriseerd hebben wij zouden gecaloriseerd hebben jullie zouden gecaloriseerd hebben zij zouden gecaloriseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
caloriseer
|
| Aanvoegende wijs |
| calorisere |