NL: calculeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecalculeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik calculeer jij calculeert hij calculeert wij calculeren jullie calculeren zij calculeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecalculeerd jij hebt gecalculeerd hij heeft gecalculeerd wij hebben gecalculeerd jullie hebben gecalculeerd zij hebben gecalculeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik calculeerde jij calculeerde hij calculeerde wij calculeerden jullie calculeerden zij calculeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecalculeerd jij had gecalculeerd hij had gecalculeerd wij hadden gecalculeerd jullie hadden gecalculeerd zij hadden gecalculeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal calculeren jij zult calculeren hij zal calculeren wij zullen calculeren jullie zullen calculeren zij zullen calculeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecalculeerd hebben jij zult gecalculeerd hebben hij zal gecalculeerd hebben wij zullen gecalculeerd hebben jullie zullen gecalculeerd hebben zij zullen gecalculeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou calculeren jij zou calculeren hij zou calculeren wij zouden calculeren jullie zouden calculeren zij zouden calculeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecalculeerd hebben jij zou gecalculeerd hebben hij zou gecalculeerd hebben wij zouden gecalculeerd hebben jullie zouden gecalculeerd hebben zij zouden gecalculeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
calculeer
|
| Aanvoegende wijs |
| calculere |