NL: cakewalken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecakewalkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik cakewalk jij cakewalkt hij cakewalkt wij cakewalken jullie cakewalken zij cakewalken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecakewalkt jij hebt gecakewalkt hij heeft gecakewalkt wij hebben gecakewalkt jullie hebben gecakewalkt zij hebben gecakewalkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik cakewalkte jij cakewalkte hij cakewalkte wij cakewalkten jullie cakewalkten zij cakewalkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecakewalkt jij had gecakewalkt hij had gecakewalkt wij hadden gecakewalkt jullie hadden gecakewalkt zij hadden gecakewalkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal cakewalken jij zult cakewalken hij zal cakewalken wij zullen cakewalken jullie zullen cakewalken zij zullen cakewalken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecakewalkt hebben jij zult gecakewalkt hebben hij zal gecakewalkt hebben wij zullen gecakewalkt hebben jullie zullen gecakewalkt hebben zij zullen gecakewalkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou cakewalken jij zou cakewalken hij zou cakewalken wij zouden cakewalken jullie zouden cakewalken zij zouden cakewalken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecakewalkt hebben jij zou gecakewalkt hebben hij zou gecakewalkt hebben wij zouden gecakewalkt hebben jullie zouden gecakewalkt hebben zij zouden gecakewalkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
cakewalk
|
| Aanvoegende wijs |
| cakewalke |