NL: cabaleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecabaleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik cabaleer jij cabaleert hij cabaleert wij cabaleren jullie cabaleren zij cabaleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecabaleerd jij hebt gecabaleerd hij heeft gecabaleerd wij hebben gecabaleerd jullie hebben gecabaleerd zij hebben gecabaleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik cabaleerde jij cabaleerde hij cabaleerde wij cabaleerden jullie cabaleerden zij cabaleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecabaleerd jij had gecabaleerd hij had gecabaleerd wij hadden gecabaleerd jullie hadden gecabaleerd zij hadden gecabaleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal cabaleren jij zult cabaleren hij zal cabaleren wij zullen cabaleren jullie zullen cabaleren zij zullen cabaleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecabaleerd hebben jij zult gecabaleerd hebben hij zal gecabaleerd hebben wij zullen gecabaleerd hebben jullie zullen gecabaleerd hebben zij zullen gecabaleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou cabaleren jij zou cabaleren hij zou cabaleren wij zouden cabaleren jullie zouden cabaleren zij zouden cabaleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecabaleerd hebben jij zou gecabaleerd hebben hij zou gecabaleerd hebben wij zouden gecabaleerd hebben jullie zouden gecabaleerd hebben zij zouden gecabaleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
cabaleer
|
| Aanvoegende wijs |
| cabalere |