Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: butsen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gebutst

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik buts
jij butst
hij butst
wij butsen
jullie butsen
zij butsen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gebutst
jij hebt gebutst
hij heeft gebutst
wij hebben gebutst
jullie hebben gebutst
zij hebben gebutst

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik butste
jij butste
hij butste
wij butsten
jullie butsten
zij butsten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gebutst
jij had gebutst
hij had gebutst
wij hadden gebutst
jullie hadden gebutst
zij hadden gebutst

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal butsen
jij zult butsen
hij zal butsen
wij zullen butsen
jullie zullen butsen
zij zullen butsen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gebutst hebben
jij zult gebutst hebben
hij zal gebutst hebben
wij zullen gebutst hebben
jullie zullen gebutst hebben
zij zullen gebutst hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou butsen
jij zou butsen
hij zou butsen
wij zouden butsen
jullie zouden butsen
zij zouden butsen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gebutst hebben
jij zou gebutst hebben
hij zou gebutst hebben
wij zouden gebutst hebben
jullie zouden gebutst hebben
zij zouden gebutst hebben

Gebiedende wijs
buts

Aanvoegende wijs
butse

Voorbeelden

  1. - Waar is de buts? - Precies daar, Ted.
    - Where's the dent? - Just there, Ted.
  2. Beetje door de tijd butsen, mensen redden?
    Bouncing around time, saving people?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden