NL: butcheren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gebutchert
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik butcher jij butchert hij butchert wij butcheren jullie butcheren zij butcheren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebutchert jij hebt gebutchert hij heeft gebutchert wij hebben gebutchert jullie hebben gebutchert zij hebben gebutchert
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik butcherde jij butcherde hij butcherde wij butcherden jullie butcherden zij butcherden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebutchert jij had gebutchert hij had gebutchert wij hadden gebutchert jullie hadden gebutchert zij hadden gebutchert
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal butcheren jij zult butcheren hij zal butcheren wij zullen butcheren jullie zullen butcheren zij zullen butcheren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebutchert hebben jij zult gebutchert hebben hij zal gebutchert hebben wij zullen gebutchert hebben jullie zullen gebutchert hebben zij zullen gebutchert hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou butcheren jij zou butcheren hij zou butcheren wij zouden butcheren jullie zouden butcheren zij zouden butcheren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebutchert hebben jij zou gebutchert hebben hij zou gebutchert hebben wij zouden gebutchert hebben jullie zouden gebutchert hebben zij zouden gebutchert hebben
|
Gebiedende wijs |
butcher
|
Aanvoegende wijs |
butchere |