NL: budgetteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebudgetteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik budgetteer jij budgetteert hij budgetteert wij budgetteren jullie budgetteren zij budgetteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebudgetteerd jij hebt gebudgetteerd hij heeft gebudgetteerd wij hebben gebudgetteerd jullie hebben gebudgetteerd zij hebben gebudgetteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik budgetteerde jij budgetteerde hij budgetteerde wij budgetteerden jullie budgetteerden zij budgetteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebudgetteerd jij had gebudgetteerd hij had gebudgetteerd wij hadden gebudgetteerd jullie hadden gebudgetteerd zij hadden gebudgetteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal budgetteren jij zult budgetteren hij zal budgetteren wij zullen budgetteren jullie zullen budgetteren zij zullen budgetteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebudgetteerd hebben jij zult gebudgetteerd hebben hij zal gebudgetteerd hebben wij zullen gebudgetteerd hebben jullie zullen gebudgetteerd hebben zij zullen gebudgetteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou budgetteren jij zou budgetteren hij zou budgetteren wij zouden budgetteren jullie zouden budgetteren zij zouden budgetteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebudgetteerd hebben jij zou gebudgetteerd hebben hij zou gebudgetteerd hebben wij zouden gebudgetteerd hebben jullie zouden gebudgetteerd hebben zij zouden gebudgetteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
budgetteer
|
| Aanvoegende wijs |
| budgettere |