NL: brushen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebrusht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik brush jij brusht hij brusht wij brushen jullie brushen zij brushen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebrusht jij hebt gebrusht hij heeft gebrusht wij hebben gebrusht jullie hebben gebrusht zij hebben gebrusht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik brushte jij brushte hij brushte wij brushten jullie brushten zij brushten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebrusht jij had gebrusht hij had gebrusht wij hadden gebrusht jullie hadden gebrusht zij hadden gebrusht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal brushen jij zult brushen hij zal brushen wij zullen brushen jullie zullen brushen zij zullen brushen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebrusht hebben jij zult gebrusht hebben hij zal gebrusht hebben wij zullen gebrusht hebben jullie zullen gebrusht hebben zij zullen gebrusht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou brushen jij zou brushen hij zou brushen wij zouden brushen jullie zouden brushen zij zouden brushen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebrusht hebben jij zou gebrusht hebben hij zou gebrusht hebben wij zouden gebrusht hebben jullie zouden gebrusht hebben zij zouden gebrusht hebben
|
| Gebiedende wijs |
brush
|
| Aanvoegende wijs |
| brushe |