NL: brunchen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebruncht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik brunch jij bruncht hij bruncht wij brunchen jullie brunchen zij brunchen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebruncht jij hebt gebruncht hij heeft gebruncht wij hebben gebruncht jullie hebben gebruncht zij hebben gebruncht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik brunchte jij brunchte hij brunchte wij brunchten jullie brunchten zij brunchten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebruncht jij had gebruncht hij had gebruncht wij hadden gebruncht jullie hadden gebruncht zij hadden gebruncht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal brunchen jij zult brunchen hij zal brunchen wij zullen brunchen jullie zullen brunchen zij zullen brunchen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebruncht hebben jij zult gebruncht hebben hij zal gebruncht hebben wij zullen gebruncht hebben jullie zullen gebruncht hebben zij zullen gebruncht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou brunchen jij zou brunchen hij zou brunchen wij zouden brunchen jullie zouden brunchen zij zouden brunchen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebruncht hebben jij zou gebruncht hebben hij zou gebruncht hebben wij zouden gebruncht hebben jullie zouden gebruncht hebben zij zouden gebruncht hebben
|
| Gebiedende wijs |
brunch
|
| Aanvoegende wijs |
| brunche |