NL: bronzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebronsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik brons jij bronst hij bronst wij bronzen jullie bronzen zij bronzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebronsd jij hebt gebronsd hij heeft gebronsd wij hebben gebronsd jullie hebben gebronsd zij hebben gebronsd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bronsde jij bronsde hij bronsde wij bronsden jullie bronsden zij bronsden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebronsd jij had gebronsd hij had gebronsd wij hadden gebronsd jullie hadden gebronsd zij hadden gebronsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bronzen jij zult bronzen hij zal bronzen wij zullen bronzen jullie zullen bronzen zij zullen bronzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebronsd hebben jij zult gebronsd hebben hij zal gebronsd hebben wij zullen gebronsd hebben jullie zullen gebronsd hebben zij zullen gebronsd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bronzen jij zou bronzen hij zou bronzen wij zouden bronzen jullie zouden bronzen zij zouden bronzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebronsd hebben jij zou gebronsd hebben hij zou gebronsd hebben wij zouden gebronsd hebben jullie zouden gebronsd hebben zij zouden gebronsd hebben
|
| Gebiedende wijs |
brons
|
| Aanvoegende wijs |
| bronze |