NL: briefen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebrieft
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik brief jij brieft hij brieft wij briefen jullie briefen zij briefen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebrieft jij hebt gebrieft hij heeft gebrieft wij hebben gebrieft jullie hebben gebrieft zij hebben gebrieft
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik briefte jij briefte hij briefte wij brieften jullie brieften zij brieften
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebrieft jij had gebrieft hij had gebrieft wij hadden gebrieft jullie hadden gebrieft zij hadden gebrieft
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal briefen jij zult briefen hij zal briefen wij zullen briefen jullie zullen briefen zij zullen briefen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebrieft hebben jij zult gebrieft hebben hij zal gebrieft hebben wij zullen gebrieft hebben jullie zullen gebrieft hebben zij zullen gebrieft hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou briefen jij zou briefen hij zou briefen wij zouden briefen jullie zouden briefen zij zouden briefen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebrieft hebben jij zou gebrieft hebben hij zou gebrieft hebben wij zouden gebrieft hebben jullie zouden gebrieft hebben zij zouden gebrieft hebben
|
| Gebiedende wijs |
brief
|
| Aanvoegende wijs |
| briefe |