NL: brandmerken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebrandmerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik brandmerk jij brandmerkt hij brandmerkt wij brandmerken jullie brandmerken zij brandmerken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebrandmerkt jij hebt gebrandmerkt hij heeft gebrandmerkt wij hebben gebrandmerkt jullie hebben gebrandmerkt zij hebben gebrandmerkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik brandmerkte jij brandmerkte hij brandmerkte wij brandmerkten jullie brandmerkten zij brandmerkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebrandmerkt jij had gebrandmerkt hij had gebrandmerkt wij hadden gebrandmerkt jullie hadden gebrandmerkt zij hadden gebrandmerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal brandmerken jij zult brandmerken hij zal brandmerken wij zullen brandmerken jullie zullen brandmerken zij zullen brandmerken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebrandmerkt hebben jij zult gebrandmerkt hebben hij zal gebrandmerkt hebben wij zullen gebrandmerkt hebben jullie zullen gebrandmerkt hebben zij zullen gebrandmerkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou brandmerken jij zou brandmerken hij zou brandmerken wij zouden brandmerken jullie zouden brandmerken zij zouden brandmerken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebrandmerkt hebben jij zou gebrandmerkt hebben hij zou gebrandmerkt hebben wij zouden gebrandmerkt hebben jullie zouden gebrandmerkt hebben zij zouden gebrandmerkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
brandmerk
|
| Aanvoegende wijs |
| brandmerke |