Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: branden
NL: branden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gebrand

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik brand
jij brandt
hij brandt
wij branden
jullie branden
zij branden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gebrand
jij hebt gebrand
hij heeft gebrand
wij hebben gebrand
jullie hebben gebrand
zij hebben gebrand

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik brandde
jij brandde
hij brandde
wij brandden
jullie brandden
zij brandden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gebrand
jij had gebrand
hij had gebrand
wij hadden gebrand
jullie hadden gebrand
zij hadden gebrand

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal branden
jij zult branden
hij zal branden
wij zullen branden
jullie zullen branden
zij zullen branden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gebrand hebben
jij zult gebrand hebben
hij zal gebrand hebben
wij zullen gebrand hebben
jullie zullen gebrand hebben
zij zullen gebrand hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou branden
jij zou branden
hij zou branden
wij zouden branden
jullie zouden branden
zij zouden branden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gebrand hebben
jij zou gebrand hebben
hij zou gebrand hebben
wij zouden gebrand hebben
jullie zouden gebrand hebben
zij zouden gebrand hebben

Gebiedende wijs
brand

Aanvoegende wijs
brande

Voorbeelden

  1. Brand, brand, brand!
    Burn, burn, burn!
  2. Brand, brand, brand.
    Sizzle, sizzle, sizzle.
  3. Brand, brand, brand!
    Fire, fire, fire!
  4. Brand, geld, brand!
    Burn, Money, burn!
  5. Brand, baby, brand.
    Burn, baby, burn.
  6. Hij heet Brand, Cecil Brand.
    His name is Brand, Cecil Brand.
  7. Disco hel brand, schatje, brand
    Disco inferno Burn, baby, burn
  8. Brand, aardbeving.
    A fire, an earthquake.
  9. omhullende brand
    enveloping fire
  10. Er is brand, brand in het herenhuis.
    It 's fire, fire in the mansion.


DE: branden    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gebrandet
brandend

Indikativ Präsens
ich brande
du brandest
er brandet
wir branden
ihr brandet
sie; Sie branden

Indikativ Perfekt
ich habe gebrandet
du hast gebrandet
er hat gebrandet
wir haben gebrandet
ihr habt gebrandet
sie; Sie haben gebrandet

Indikativ Präteritum
ich brandete
du brandetest
er brandete
wir brandeten
ihr brandetet
sie; Sie brandeten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gebrandet
du hattest gebrandet
er hatte gebrandet
wir hatten gebrandet
ihr hattet gebrandet
sie; Sie hatten gebrandet

Indikativ Futur I
ich werde branden
du wirst branden
er wird branden
wir werden branden
ihr werdet branden
sie; Sie werden branden

Indikativ Futur II
ich werde gebrandet haben
du wirst gebrandet haben
er wird gebrandet haben
wir werden gebrandet haben
ihr werdet gebrandet haben
sie; Sie werden gebrandet haben

Konjunktiv I Präsens
ich brande
du brandest
er brande
wir branden
ihr brandet
sie; Sie branden

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gebrandet
du habest gebrandet
er habe gebrandet
wir haben gebrandet
ihr habet gebrandet
sie; Sie haben gebrandet

Konjunktiv II Präsens
ich brandete
du brandetest
er brandete
wir brandeten
ihr brandetet
sie; Sie brandeten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gebrandet
du hättest gebrandet
er hätte gebrandet
wir hätten gebrandet
ihr hättet gebrandet
sie; Sie hätten gebrandet

Konjunktiv II Futur I
ich würde branden
du würdest branden
er würde branden
wir würden branden
ihr würdet branden
sie; Sie würden branden

Konjunktiv II Futur II
ich würde gebrandet haben
du würdest gebrandet haben
er würde gebrandet haben
wir würden gebrandet haben
ihr würdet gebrandet haben
sie; Sie würden gebrandet haben

der Imperativ
du brande


Voorbeelden

  1. Brand, Brandenburg.
    Brand, Brandenberg.
  2. Kann Brand verstärken
    Kan brand bevorderen
  3. Sie töteten Nicki Brand.
    Ze hebben Nicki Brand vermoord.
  4. Neuigkeiten zum Raffinerie-Brand.
    Een update van de brand in de raffinaderij.
  5. Dr. Brand und Edmunds...
    Dr. Brand en Edmunds...
  6. Steck es in Brand.
    Steek het in brand.
  7. Brand, wussten Sie es?
    Brand, wist jij het?
  8. Er ist brand-neu.
    Hij is gloed nieuw.
  9. Brand in einem Wohnhaus.
    Gebouw in de brand.
  10. Arty Brand, Ex-Militär.
    Arty Brand, ex-militair.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden