Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: braden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gebraden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik braad
jij braadt
hij braadt
wij braden
jullie braden
zij braden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gebraden
jij hebt gebraden
hij heeft gebraden
wij hebben gebraden
jullie hebben gebraden
zij hebben gebraden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik braadde
jij braadde
hij braadde
wij braadden
jullie braadden
zij braadden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gebraden
jij had gebraden
hij had gebraden
wij hadden gebraden
jullie hadden gebraden
zij hadden gebraden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal braden
jij zult braden
hij zal braden
wij zullen braden
jullie zullen braden
zij zullen braden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gebraden hebben
jij zult gebraden hebben
hij zal gebraden hebben
wij zullen gebraden hebben
jullie zullen gebraden hebben
zij zullen gebraden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou braden
jij zou braden
hij zou braden
wij zouden braden
jullie zouden braden
zij zouden braden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gebraden hebben
jij zou gebraden hebben
hij zou gebraden hebben
wij zouden gebraden hebben
jullie zouden gebraden hebben
zij zouden gebraden hebben

Gebiedende wijs
braad

Aanvoegende wijs
brade

Voorbeelden

  1. Dan braad ik maar een deel.
    So I 'll just cook part of him.
  2. Nee, Marnie, braad me alsjeblieft niet.
    No, Marnie, please don 't cook me.
  3. Christina, vlees verliest zijn vitamine als je het lang braad.
    Christina, meat loses its vitamins if it 's overcooked.
  4. Het is mijn feest en ik braad als ik dat wil.
    It 's my shower and I 'll fry if I want to.
  5. Kruid het met look, rozemarijn en venkel, en braad het traag op een houtvuur.
    Stuff it with garlic, rosemary and fennel, slow-roast it over a wood fire.
  6. Braden is mijn vriend.
    Braden is my friend.
  7. Braden komt uit quarantaine?
    Braden 's coming out of the bubble?
  8. Die moet je goed braden.
    You 'd better cook it properly.
  9. Dit vind je hamburgers braden?
    You call this flipping burgers?
  10. We hebben een probleem, Braden.
    We have a problem, Braden.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden