Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: brabbelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gebrabbeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik brabbel
jij brabbelt
hij brabbelt
wij brabbelen
jullie brabbelen
zij brabbelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gebrabbeld
jij hebt gebrabbeld
hij heeft gebrabbeld
wij hebben gebrabbeld
jullie hebben gebrabbeld
zij hebben gebrabbeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik brabbelde
jij brabbelde
hij brabbelde
wij brabbelden
jullie brabbelden
zij brabbelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gebrabbeld
jij had gebrabbeld
hij had gebrabbeld
wij hadden gebrabbeld
jullie hadden gebrabbeld
zij hadden gebrabbeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal brabbelen
jij zult brabbelen
hij zal brabbelen
wij zullen brabbelen
jullie zullen brabbelen
zij zullen brabbelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gebrabbeld hebben
jij zult gebrabbeld hebben
hij zal gebrabbeld hebben
wij zullen gebrabbeld hebben
jullie zullen gebrabbeld hebben
zij zullen gebrabbeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou brabbelen
jij zou brabbelen
hij zou brabbelen
wij zouden brabbelen
jullie zouden brabbelen
zij zouden brabbelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gebrabbeld hebben
jij zou gebrabbeld hebben
hij zou gebrabbeld hebben
wij zouden gebrabbeld hebben
jullie zouden gebrabbeld hebben
zij zouden gebrabbeld hebben

Gebiedende wijs
brabbel

Aanvoegende wijs
brabbele

Voorbeelden

  1. Welke duivelstaal brabbel je?
    What demon language are you babbling?
  2. Waar brabbel je over?
    What are you babbling about?
  3. Wat brabbel je nou?
    What are you talking about?
  4. Ik ben vast stoned. Ik brabbel.
    [ Coughing ] I must be buzzed. I 'm babbling.
  5. Brabbel dan gewoon iets in het Duits.
    Just mutter something in German.
  6. Wat... ik brabbelen?
    What? What... I 'm babbling?
  7. Ze had geen brabbelen.
    They didn 't really have blathering.
  8. Wat zit je te brabbelen?
    What are you lip-smacking about?
  9. Wat zit je te brabbelen?
    What are you babbling about?
  10. Ben ik wat aan het brabbelen?
    I sound like I 'm sIurring?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden