Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: bovenhalen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bovengehaald

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik haal boven
jij haalt boven
hij haalt boven
wij halen boven
jullie halen boven
zij halen boven

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bovenhaal
dat jij bovenhaalt
dat hij bovenhaalt
dat wij bovenhalen
dat jullie bovenhalen
dat zij bovenhalen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bovengehaald
jij hebt bovengehaald
hij heeft bovengehaald
wij hebben bovengehaald
jullie hebben bovengehaald
zij hebben bovengehaald

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik haalde boven
jij haalde boven
hij haalde boven
wij haalden boven
jullie haalden boven
zij haalden boven

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bovenhaalde
dat jij bovenhaalde
dat hij bovenhaalde
dat wij bovenhaalden
dat jullie bovenhaalden
dat zij bovenhaalden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bovengehaald
jij had bovengehaald
hij had bovengehaald
wij hadden bovengehaald
jullie hadden bovengehaald
zij hadden bovengehaald

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bovenhalen
jij zult bovenhalen
hij zal bovenhalen
wij zullen bovenhalen
jullie zullen bovenhalen
zij zullen bovenhalen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bovengehaald hebben
jij zult bovengehaald hebben
hij zal bovengehaald hebben
wij zullen bovengehaald hebben
jullie zullen bovengehaald hebben
zij zullen bovengehaald hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bovenhalen
jij zou bovenhalen
hij zou bovenhalen
wij zouden bovenhalen
jullie zouden bovenhalen
zij zouden bovenhalen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bovengehaald hebben
jij zou bovengehaald hebben
hij zou bovengehaald hebben
wij zouden bovengehaald hebben
jullie zouden bovengehaald hebben
zij zouden bovengehaald hebben

Gebiedende wijs
haal boven

Aanvoegende wijs
bovenhale

Voorbeelden

  1. Haal boven en laat me gaan.
    Get upstairs and let me deal with it.
  2. Alles weer opnieuw bovenhalen?
    Stirring it all up again?
  3. Ik moest hem bovenhalen.
    I had to raise him.
  4. Ho, Luc, je kunt dat niet bovenhalen.
    Hey, Luc, you can 't get that out.
  5. Maar laten we onze loonfiches niet bovenhalen.
    But let 's not whip out our pay grades.
  6. Ik liet mijn emoties de betere ik bovenhalen.
    I let my emotions get the better of me.
  7. Denk je dat we de rode wijn moeten bovenhalen?
    Do you think we are the red Wine should bring up?
  8. Je zal de grote wapens bovenhalen, wij dus ook.
    You 're going to bring in the big guns, so are we.
  9. Ze liggen achteraan, ik zal de trapladder moeten bovenhalen...
    They 're right at the back, I 'll have to get the stepladder out...
  10. Kakka, mag ik terug het onderwerp bovenhalen van de films?
    Kakka, may I raise with you again the subject of the films?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden