NL: boulderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geboulderd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik boulder jij bouldert hij bouldert wij boulderen jullie boulderen zij boulderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geboulderd jij hebt geboulderd hij heeft geboulderd wij hebben geboulderd jullie hebben geboulderd zij hebben geboulderd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik boulderde jij boulderde hij boulderde wij boulderden jullie boulderden zij boulderden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geboulderd jij had geboulderd hij had geboulderd wij hadden geboulderd jullie hadden geboulderd zij hadden geboulderd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal boulderen jij zult boulderen hij zal boulderen wij zullen boulderen jullie zullen boulderen zij zullen boulderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geboulderd hebben jij zult geboulderd hebben hij zal geboulderd hebben wij zullen geboulderd hebben jullie zullen geboulderd hebben zij zullen geboulderd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou boulderen jij zou boulderen hij zou boulderen wij zouden boulderen jullie zouden boulderen zij zouden boulderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geboulderd hebben jij zou geboulderd hebben hij zou geboulderd hebben wij zouden geboulderd hebben jullie zouden geboulderd hebben zij zouden geboulderd hebben
|
Gebiedende wijs |
boulder
|
Aanvoegende wijs |
bouldere |