NL: botsen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gebotst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bots jij botst hij botst wij botsen jullie botsen zij botsen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebotst jij hebt gebotst hij heeft gebotst wij hebben gebotst jullie hebben gebotst zij hebben gebotst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik botste jij botste hij botste wij botsten jullie botsten zij botsten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebotst jij had gebotst hij had gebotst wij hadden gebotst jullie hadden gebotst zij hadden gebotst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal botsen jij zult botsen hij zal botsen wij zullen botsen jullie zullen botsen zij zullen botsen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebotst hebben jij zult gebotst hebben hij zal gebotst hebben wij zullen gebotst hebben jullie zullen gebotst hebben zij zullen gebotst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou botsen jij zou botsen hij zou botsen wij zouden botsen jullie zouden botsen zij zouden botsen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebotst hebben jij zou gebotst hebben hij zou gebotst hebben wij zouden gebotst hebben jullie zouden gebotst hebben zij zouden gebotst hebben
|
Gebiedende wijs |
bots
|
Aanvoegende wijs |
botse |