Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: borgen
NL: borgen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geborgd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik borg
jij borgt
hij borgt
wij borgen
jullie borgen
zij borgen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geborgd
jij hebt geborgd
hij heeft geborgd
wij hebben geborgd
jullie hebben geborgd
zij hebben geborgd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik borgde
jij borgde
hij borgde
wij borgden
jullie borgden
zij borgden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geborgd
jij had geborgd
hij had geborgd
wij hadden geborgd
jullie hadden geborgd
zij hadden geborgd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal borgen
jij zult borgen
hij zal borgen
wij zullen borgen
jullie zullen borgen
zij zullen borgen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geborgd hebben
jij zult geborgd hebben
hij zal geborgd hebben
wij zullen geborgd hebben
jullie zullen geborgd hebben
zij zullen geborgd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou borgen
jij zou borgen
hij zou borgen
wij zouden borgen
jullie zouden borgen
zij zouden borgen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geborgd hebben
jij zou geborgd hebben
hij zou geborgd hebben
wij zouden geborgd hebben
jullie zouden geborgd hebben
zij zouden geborgd hebben

Gebiedende wijs
borg

Aanvoegende wijs
borge

Voorbeelden

  1. Goedenavond, Jarl Borg.
    Good evening, Jarl Borg.
  2. Eén miljoen borg.
    One millions guarantor.
  3. Borg is onmogelijk.
    Bail 's impossible.
  4. Ze weigerden borg.
    They refused bail.
  5. Borg is $ 20,000.
    Bail is set at $ 20,000.
  6. 50.000 dollar borg?
    $ 50,000 for bail?
  7. Nog op borg vrij.
    Still out on bail.
  8. Ze betaalde zijn borg.
    She 's posting his bail.
  9. Bedankt voor mijn borg.
    Thank you for bailing me out.
  10. Ik betaalde zijn borg.
    I posted his bail.


DE: borgen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
geborgt
borgend

Indikativ Präsens
ich borge
du borgst
er borgt
wir borgen
ihr borgt
sie; Sie borgen

Indikativ Perfekt
ich habe geborgt
du hast geborgt
er hat geborgt
wir haben geborgt
ihr habt geborgt
sie; Sie haben geborgt

Indikativ Präteritum
ich borgte
du borgtest
er borgte
wir borgten
ihr borgtet
sie; Sie borgten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte geborgt
du hattest geborgt
er hatte geborgt
wir hatten geborgt
ihr hattet geborgt
sie; Sie hatten geborgt

Indikativ Futur I
ich werde borgen
du wirst borgen
er wird borgen
wir werden borgen
ihr werdet borgen
sie; Sie werden borgen

Indikativ Futur II
ich werde geborgt haben
du wirst geborgt haben
er wird geborgt haben
wir werden geborgt haben
ihr werdet geborgt haben
sie; Sie werden geborgt haben

Konjunktiv I Präsens
ich borge
du borgest
er borge
wir borgen
ihr borget
sie; Sie borgen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe geborgt
du habest geborgt
er habe geborgt
wir haben geborgt
ihr habet geborgt
sie; Sie haben geborgt

Konjunktiv II Präsens
ich borgte
du borgtest
er borgte
wir borgten
ihr borgtet
sie; Sie borgten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte geborgt
du hättest geborgt
er hätte geborgt
wir hätten geborgt
ihr hättet geborgt
sie; Sie hätten geborgt

Konjunktiv II Futur I
ich würde borgen
du würdest borgen
er würde borgen
wir würden borgen
ihr würdet borgen
sie; Sie würden borgen

Konjunktiv II Futur II
ich würde geborgt haben
du würdest geborgt haben
er würde geborgt haben
wir würden geborgt haben
ihr würdet geborgt haben
sie; Sie würden geborgt haben

der Imperativ
du borge


Voorbeelden

  1. Einmal eine Borg, immer eine Borg.
    Eens een Borg, altijd een Borg.
  2. Keine Borg-Aktivität.
    Geen Borg-activiteit.
  3. Eine Borg-Datenverbindung.
    Een Borg data-link.
  4. Borg, Talaxianer, Kazon.
    Borg, Talaxianen, Kazon...
  5. Das sind Logbucheinträge in Borg-Ziffern und Borg-Buchstaben.
    Met logboeknotities in Borg alfanumerieke code.
  6. Ein Traktorstrahl der Borg.
    Ze proberen een trekstraal.
  7. Die Borg sind irrelevant.
    De Borg zijn irrelevant.
  8. Haben die Borg Kinder?
    Hebben de Borg kinderen?
  9. Taktische Daten der Borg?
    Tactische gegevens van de Borg?
  10. Aber du bist Borg.
    Maar jij bent Borg.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden