NL: bootleggen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gebootlegd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bootleg jij bootlegt hij bootlegt wij bootleggen jullie bootleggen zij bootleggen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebootlegd jij hebt gebootlegd hij heeft gebootlegd wij hebben gebootlegd jullie hebben gebootlegd zij hebben gebootlegd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bootlegde jij bootlegde hij bootlegde wij bootlegden jullie bootlegden zij bootlegden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebootlegd jij had gebootlegd hij had gebootlegd wij hadden gebootlegd jullie hadden gebootlegd zij hadden gebootlegd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bootleggen jij zult bootleggen hij zal bootleggen wij zullen bootleggen jullie zullen bootleggen zij zullen bootleggen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebootlegd hebben jij zult gebootlegd hebben hij zal gebootlegd hebben wij zullen gebootlegd hebben jullie zullen gebootlegd hebben zij zullen gebootlegd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bootleggen jij zou bootleggen hij zou bootleggen wij zouden bootleggen jullie zouden bootleggen zij zouden bootleggen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebootlegd hebben jij zou gebootlegd hebben hij zou gebootlegd hebben wij zouden gebootlegd hebben jullie zouden gebootlegd hebben zij zouden gebootlegd hebben
|
Gebiedende wijs |
bootleg
|
Aanvoegende wijs |
bootlegge |