NL: bonjouren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebonjourd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bonjour jij bonjourt hij bonjourt wij bonjouren jullie bonjouren zij bonjouren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebonjourd jij hebt gebonjourd hij heeft gebonjourd wij hebben gebonjourd jullie hebben gebonjourd zij hebben gebonjourd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bonjourde jij bonjourde hij bonjourde wij bonjourden jullie bonjourden zij bonjourden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebonjourd jij had gebonjourd hij had gebonjourd wij hadden gebonjourd jullie hadden gebonjourd zij hadden gebonjourd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bonjouren jij zult bonjouren hij zal bonjouren wij zullen bonjouren jullie zullen bonjouren zij zullen bonjouren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebonjourd hebben jij zult gebonjourd hebben hij zal gebonjourd hebben wij zullen gebonjourd hebben jullie zullen gebonjourd hebben zij zullen gebonjourd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bonjouren jij zou bonjouren hij zou bonjouren wij zouden bonjouren jullie zouden bonjouren zij zouden bonjouren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebonjourd hebben jij zou gebonjourd hebben hij zou gebonjourd hebben wij zouden gebonjourd hebben jullie zouden gebonjourd hebben zij zouden gebonjourd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bonjour
|
| Aanvoegende wijs |
| bonjoure |