NL: bomchecken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gebomcheckt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bomcheck jij bomcheckt hij bomcheckt wij bomchecken jullie bomchecken zij bomchecken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebomcheckt jij hebt gebomcheckt hij heeft gebomcheckt wij hebben gebomcheckt jullie hebben gebomcheckt zij hebben gebomcheckt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bomcheckte jij bomcheckte hij bomcheckte wij bomcheckten jullie bomcheckten zij bomcheckten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebomcheckt jij had gebomcheckt hij had gebomcheckt wij hadden gebomcheckt jullie hadden gebomcheckt zij hadden gebomcheckt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bomchecken jij zult bomchecken hij zal bomchecken wij zullen bomchecken jullie zullen bomchecken zij zullen bomchecken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebomcheckt hebben jij zult gebomcheckt hebben hij zal gebomcheckt hebben wij zullen gebomcheckt hebben jullie zullen gebomcheckt hebben zij zullen gebomcheckt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bomchecken jij zou bomchecken hij zou bomchecken wij zouden bomchecken jullie zouden bomchecken zij zouden bomchecken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebomcheckt hebben jij zou gebomcheckt hebben hij zou gebomcheckt hebben wij zouden gebomcheckt hebben jullie zouden gebomcheckt hebben zij zouden gebomcheckt hebben
|
Gebiedende wijs |
bomcheck
|
Aanvoegende wijs |
bomchecke |