NL: bolsteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebolsterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bolster jij bolstert hij bolstert wij bolsteren jullie bolsteren zij bolsteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebolsterd jij hebt gebolsterd hij heeft gebolsterd wij hebben gebolsterd jullie hebben gebolsterd zij hebben gebolsterd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bolsterde jij bolsterde hij bolsterde wij bolsterden jullie bolsterden zij bolsterden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebolsterd jij had gebolsterd hij had gebolsterd wij hadden gebolsterd jullie hadden gebolsterd zij hadden gebolsterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bolsteren jij zult bolsteren hij zal bolsteren wij zullen bolsteren jullie zullen bolsteren zij zullen bolsteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebolsterd hebben jij zult gebolsterd hebben hij zal gebolsterd hebben wij zullen gebolsterd hebben jullie zullen gebolsterd hebben zij zullen gebolsterd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bolsteren jij zou bolsteren hij zou bolsteren wij zouden bolsteren jullie zouden bolsteren zij zouden bolsteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebolsterd hebben jij zou gebolsterd hebben hij zou gebolsterd hebben wij zouden gebolsterd hebben jullie zouden gebolsterd hebben zij zouden gebolsterd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bolster
|
| Aanvoegende wijs |
| bolstere |