NL: bluffen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gebluft
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bluf jij bluft hij bluft wij bluffen jullie bluffen zij bluffen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebluft jij hebt gebluft hij heeft gebluft wij hebben gebluft jullie hebben gebluft zij hebben gebluft
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik blufte jij blufte hij blufte wij bluften jullie bluften zij bluften
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebluft jij had gebluft hij had gebluft wij hadden gebluft jullie hadden gebluft zij hadden gebluft
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bluffen jij zult bluffen hij zal bluffen wij zullen bluffen jullie zullen bluffen zij zullen bluffen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebluft hebben jij zult gebluft hebben hij zal gebluft hebben wij zullen gebluft hebben jullie zullen gebluft hebben zij zullen gebluft hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bluffen jij zou bluffen hij zou bluffen wij zouden bluffen jullie zouden bluffen zij zouden bluffen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebluft hebben jij zou gebluft hebben hij zou gebluft hebben wij zouden gebluft hebben jullie zouden gebluft hebben zij zouden gebluft hebben
|
Gebiedende wijs |
bluf
|
Aanvoegende wijs |
bluffe |