NL: bluesrocken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gebluesrockt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bluesrock jij bluesrockt hij bluesrockt wij bluesrocken jullie bluesrocken zij bluesrocken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebluesrockt jij hebt gebluesrockt hij heeft gebluesrockt wij hebben gebluesrockt jullie hebben gebluesrockt zij hebben gebluesrockt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bluesrockte jij bluesrockte hij bluesrockte wij bluesrockten jullie bluesrockten zij bluesrockten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebluesrockt jij had gebluesrockt hij had gebluesrockt wij hadden gebluesrockt jullie hadden gebluesrockt zij hadden gebluesrockt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bluesrocken jij zult bluesrocken hij zal bluesrocken wij zullen bluesrocken jullie zullen bluesrocken zij zullen bluesrocken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebluesrockt hebben jij zult gebluesrockt hebben hij zal gebluesrockt hebben wij zullen gebluesrockt hebben jullie zullen gebluesrockt hebben zij zullen gebluesrockt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bluesrocken jij zou bluesrocken hij zou bluesrocken wij zouden bluesrocken jullie zouden bluesrocken zij zouden bluesrocken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebluesrockt hebben jij zou gebluesrockt hebben hij zou gebluesrockt hebben wij zouden gebluesrockt hebben jullie zouden gebluesrockt hebben zij zouden gebluesrockt hebben
|
Gebiedende wijs |
bluesrock
|
Aanvoegende wijs |
bluesrocke |