NL: blooperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geblooperd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik blooper jij bloopert hij bloopert wij blooperen jullie blooperen zij blooperen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geblooperd jij hebt geblooperd hij heeft geblooperd wij hebben geblooperd jullie hebben geblooperd zij hebben geblooperd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik blooperde jij blooperde hij blooperde wij blooperden jullie blooperden zij blooperden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geblooperd jij had geblooperd hij had geblooperd wij hadden geblooperd jullie hadden geblooperd zij hadden geblooperd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal blooperen jij zult blooperen hij zal blooperen wij zullen blooperen jullie zullen blooperen zij zullen blooperen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geblooperd hebben jij zult geblooperd hebben hij zal geblooperd hebben wij zullen geblooperd hebben jullie zullen geblooperd hebben zij zullen geblooperd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou blooperen jij zou blooperen hij zou blooperen wij zouden blooperen jullie zouden blooperen zij zouden blooperen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geblooperd hebben jij zou geblooperd hebben hij zou geblooperd hebben wij zouden geblooperd hebben jullie zouden geblooperd hebben zij zouden geblooperd hebben
|
Gebiedende wijs |
blooper
|
Aanvoegende wijs |
bloopere |