NL: bloemlezen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebloemleesd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bloemlees jij bloemleest hij bloemleest wij bloemlezen jullie bloemlezen zij bloemlezen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebloemleesd jij hebt gebloemleesd hij heeft gebloemleesd wij hebben gebloemleesd jullie hebben gebloemleesd zij hebben gebloemleesd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bloemleesde jij bloemleesde hij bloemleesde wij bloemleesden jullie bloemleesden zij bloemleesden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebloemleesd jij had gebloemleesd hij had gebloemleesd wij hadden gebloemleesd jullie hadden gebloemleesd zij hadden gebloemleesd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bloemlezen jij zult bloemlezen hij zal bloemlezen wij zullen bloemlezen jullie zullen bloemlezen zij zullen bloemlezen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebloemleesd hebben jij zult gebloemleesd hebben hij zal gebloemleesd hebben wij zullen gebloemleesd hebben jullie zullen gebloemleesd hebben zij zullen gebloemleesd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bloemlezen jij zou bloemlezen hij zou bloemlezen wij zouden bloemlezen jullie zouden bloemlezen zij zouden bloemlezen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebloemleesd hebben jij zou gebloemleesd hebben hij zou gebloemleesd hebben wij zouden gebloemleesd hebben jullie zouden gebloemleesd hebben zij zouden gebloemleesd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bloemlees
|
| Aanvoegende wijs |
| bloemleze |