NL: blinderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geblindeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik blindeer jij blindeert hij blindeert wij blinderen jullie blinderen zij blinderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geblindeerd jij hebt geblindeerd hij heeft geblindeerd wij hebben geblindeerd jullie hebben geblindeerd zij hebben geblindeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik blindeerde jij blindeerde hij blindeerde wij blindeerden jullie blindeerden zij blindeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geblindeerd jij had geblindeerd hij had geblindeerd wij hadden geblindeerd jullie hadden geblindeerd zij hadden geblindeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal blinderen jij zult blinderen hij zal blinderen wij zullen blinderen jullie zullen blinderen zij zullen blinderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geblindeerd hebben jij zult geblindeerd hebben hij zal geblindeerd hebben wij zullen geblindeerd hebben jullie zullen geblindeerd hebben zij zullen geblindeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou blinderen jij zou blinderen hij zou blinderen wij zouden blinderen jullie zouden blinderen zij zouden blinderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geblindeerd hebben jij zou geblindeerd hebben hij zou geblindeerd hebben wij zouden geblindeerd hebben jullie zouden geblindeerd hebben zij zouden geblindeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
blindeer
|
| Aanvoegende wijs |
| blindere |