NL: bleachen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebleacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bleach jij bleacht hij bleacht wij bleachen jullie bleachen zij bleachen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebleacht jij hebt gebleacht hij heeft gebleacht wij hebben gebleacht jullie hebben gebleacht zij hebben gebleacht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bleachte jij bleachte hij bleachte wij bleachten jullie bleachten zij bleachten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebleacht jij had gebleacht hij had gebleacht wij hadden gebleacht jullie hadden gebleacht zij hadden gebleacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bleachen jij zult bleachen hij zal bleachen wij zullen bleachen jullie zullen bleachen zij zullen bleachen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebleacht hebben jij zult gebleacht hebben hij zal gebleacht hebben wij zullen gebleacht hebben jullie zullen gebleacht hebben zij zullen gebleacht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bleachen jij zou bleachen hij zou bleachen wij zouden bleachen jullie zouden bleachen zij zouden bleachen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebleacht hebben jij zou gebleacht hebben hij zou gebleacht hebben wij zouden gebleacht hebben jullie zouden gebleacht hebben zij zouden gebleacht hebben
|
| Gebiedende wijs |
bleach
|
| Aanvoegende wijs |
| bleache |