NL: blackjacken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geblackjackt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik blackjack jij blackjackt hij blackjackt wij blackjacken jullie blackjacken zij blackjacken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geblackjackt jij hebt geblackjackt hij heeft geblackjackt wij hebben geblackjackt jullie hebben geblackjackt zij hebben geblackjackt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik blackjackte jij blackjackte hij blackjackte wij blackjackten jullie blackjackten zij blackjackten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geblackjackt jij had geblackjackt hij had geblackjackt wij hadden geblackjackt jullie hadden geblackjackt zij hadden geblackjackt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal blackjacken jij zult blackjacken hij zal blackjacken wij zullen blackjacken jullie zullen blackjacken zij zullen blackjacken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geblackjackt hebben jij zult geblackjackt hebben hij zal geblackjackt hebben wij zullen geblackjackt hebben jullie zullen geblackjackt hebben zij zullen geblackjackt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou blackjacken jij zou blackjacken hij zou blackjacken wij zouden blackjacken jullie zouden blackjacken zij zouden blackjacken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geblackjackt hebben jij zou geblackjackt hebben hij zou geblackjackt hebben wij zouden geblackjackt hebben jullie zouden geblackjackt hebben zij zouden geblackjackt hebben
|
| Gebiedende wijs |
blackjack
|
| Aanvoegende wijs |
| blackjacke |