NL: bitumineren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebitumineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bitumineer jij bitumineert hij bitumineert wij bitumineren jullie bitumineren zij bitumineren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebitumineerd jij hebt gebitumineerd hij heeft gebitumineerd wij hebben gebitumineerd jullie hebben gebitumineerd zij hebben gebitumineerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bitumineerde jij bitumineerde hij bitumineerde wij bitumineerden jullie bitumineerden zij bitumineerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebitumineerd jij had gebitumineerd hij had gebitumineerd wij hadden gebitumineerd jullie hadden gebitumineerd zij hadden gebitumineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bitumineren jij zult bitumineren hij zal bitumineren wij zullen bitumineren jullie zullen bitumineren zij zullen bitumineren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebitumineerd hebben jij zult gebitumineerd hebben hij zal gebitumineerd hebben wij zullen gebitumineerd hebben jullie zullen gebitumineerd hebben zij zullen gebitumineerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bitumineren jij zou bitumineren hij zou bitumineren wij zouden bitumineren jullie zouden bitumineren zij zouden bitumineren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebitumineerd hebben jij zou gebitumineerd hebben hij zou gebitumineerd hebben wij zouden gebitumineerd hebben jullie zouden gebitumineerd hebben zij zouden gebitumineerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bitumineer
|
| Aanvoegende wijs |
| bituminere |