NL: biologeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebiologeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik biologeer jij biologeert hij biologeert wij biologeren jullie biologeren zij biologeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebiologeerd jij hebt gebiologeerd hij heeft gebiologeerd wij hebben gebiologeerd jullie hebben gebiologeerd zij hebben gebiologeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik biologeerde jij biologeerde hij biologeerde wij biologeerden jullie biologeerden zij biologeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebiologeerd jij had gebiologeerd hij had gebiologeerd wij hadden gebiologeerd jullie hadden gebiologeerd zij hadden gebiologeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal biologeren jij zult biologeren hij zal biologeren wij zullen biologeren jullie zullen biologeren zij zullen biologeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebiologeerd hebben jij zult gebiologeerd hebben hij zal gebiologeerd hebben wij zullen gebiologeerd hebben jullie zullen gebiologeerd hebben zij zullen gebiologeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou biologeren jij zou biologeren hij zou biologeren wij zouden biologeren jullie zouden biologeren zij zouden biologeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebiologeerd hebben jij zou gebiologeerd hebben hij zou gebiologeerd hebben wij zouden gebiologeerd hebben jullie zouden gebiologeerd hebben zij zouden gebiologeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
biologeer
|
| Aanvoegende wijs |
| biologere |