NL: bijtanken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bijgetankt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tank bij jij tankt bij hij tankt bij wij tanken bij jullie tanken bij zij tanken bij
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik bijtank dat jij bijtankt dat hij bijtankt dat wij bijtanken dat jullie bijtanken dat zij bijtanken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bijgetankt jij hebt bijgetankt hij heeft bijgetankt wij hebben bijgetankt jullie hebben bijgetankt zij hebben bijgetankt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tankte bij jij tankte bij hij tankte bij wij tankten bij jullie tankten bij zij tankten bij
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik bijtankte dat jij bijtankte dat hij bijtankte dat wij bijtankten dat jullie bijtankten dat zij bijtankten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bijgetankt jij had bijgetankt hij had bijgetankt wij hadden bijgetankt jullie hadden bijgetankt zij hadden bijgetankt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bijtanken jij zult bijtanken hij zal bijtanken wij zullen bijtanken jullie zullen bijtanken zij zullen bijtanken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bijgetankt hebben jij zult bijgetankt hebben hij zal bijgetankt hebben wij zullen bijgetankt hebben jullie zullen bijgetankt hebben zij zullen bijgetankt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bijtanken jij zou bijtanken hij zou bijtanken wij zouden bijtanken jullie zouden bijtanken zij zouden bijtanken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bijgetankt hebben jij zou bijgetankt hebben hij zou bijgetankt hebben wij zouden bijgetankt hebben jullie zouden bijgetankt hebben zij zouden bijgetankt hebben
|
| Gebiedende wijs |
tank bij
|
| Aanvoegende wijs |
| bijtanke |