NL: bijsturen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bijgestuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stuur bij jij stuurt bij hij stuurt bij wij sturen bij jullie sturen bij zij sturen bij
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik bijstuur dat jij bijstuurt dat hij bijstuurt dat wij bijsturen dat jullie bijsturen dat zij bijsturen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bijgestuurd jij hebt bijgestuurd hij heeft bijgestuurd wij hebben bijgestuurd jullie hebben bijgestuurd zij hebben bijgestuurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stuurde bij jij stuurde bij hij stuurde bij wij stuurden bij jullie stuurden bij zij stuurden bij
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik bijstuurde dat jij bijstuurde dat hij bijstuurde dat wij bijstuurden dat jullie bijstuurden dat zij bijstuurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bijgestuurd jij had bijgestuurd hij had bijgestuurd wij hadden bijgestuurd jullie hadden bijgestuurd zij hadden bijgestuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bijsturen jij zult bijsturen hij zal bijsturen wij zullen bijsturen jullie zullen bijsturen zij zullen bijsturen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bijgestuurd hebben jij zult bijgestuurd hebben hij zal bijgestuurd hebben wij zullen bijgestuurd hebben jullie zullen bijgestuurd hebben zij zullen bijgestuurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bijsturen jij zou bijsturen hij zou bijsturen wij zouden bijsturen jullie zouden bijsturen zij zouden bijsturen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bijgestuurd hebben jij zou bijgestuurd hebben hij zou bijgestuurd hebben wij zouden bijgestuurd hebben jullie zouden bijgestuurd hebben zij zouden bijgestuurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
stuur bij
|
| Aanvoegende wijs |
| bijsture |