NL: bijstellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bijgesteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stel bij jij stelt bij hij stelt bij wij stellen bij jullie stellen bij zij stellen bij
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik bijstel dat jij bijstelt dat hij bijstelt dat wij bijstellen dat jullie bijstellen dat zij bijstellen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bijgesteld jij hebt bijgesteld hij heeft bijgesteld wij hebben bijgesteld jullie hebben bijgesteld zij hebben bijgesteld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stelde bij jij stelde bij hij stelde bij wij stelden bij jullie stelden bij zij stelden bij
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik bijstelde dat jij bijstelde dat hij bijstelde dat wij bijstelden dat jullie bijstelden dat zij bijstelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bijgesteld jij had bijgesteld hij had bijgesteld wij hadden bijgesteld jullie hadden bijgesteld zij hadden bijgesteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bijstellen jij zult bijstellen hij zal bijstellen wij zullen bijstellen jullie zullen bijstellen zij zullen bijstellen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bijgesteld hebben jij zult bijgesteld hebben hij zal bijgesteld hebben wij zullen bijgesteld hebben jullie zullen bijgesteld hebben zij zullen bijgesteld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bijstellen jij zou bijstellen hij zou bijstellen wij zouden bijstellen jullie zouden bijstellen zij zouden bijstellen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bijgesteld hebben jij zou bijgesteld hebben hij zou bijgesteld hebben wij zouden bijgesteld hebben jullie zouden bijgesteld hebben zij zouden bijgesteld hebben
|
| Gebiedende wijs |
stel bij
|
| Aanvoegende wijs |
| bijstelle |