Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: bijspijkeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bijgespijkerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik spijker bij
jij spijkert bij
hij spijkert bij
wij spijkeren bij
jullie spijkeren bij
zij spijkeren bij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bijspijker
dat jij bijspijkert
dat hij bijspijkert
dat wij bijspijkeren
dat jullie bijspijkeren
dat zij bijspijkeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bijgespijkerd
jij hebt bijgespijkerd
hij heeft bijgespijkerd
wij hebben bijgespijkerd
jullie hebben bijgespijkerd
zij hebben bijgespijkerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik spijkerde bij
jij spijkerde bij
hij spijkerde bij
wij spijkerden bij
jullie spijkerden bij
zij spijkerden bij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bijspijkerde
dat jij bijspijkerde
dat hij bijspijkerde
dat wij bijspijkerden
dat jullie bijspijkerden
dat zij bijspijkerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bijgespijkerd
jij had bijgespijkerd
hij had bijgespijkerd
wij hadden bijgespijkerd
jullie hadden bijgespijkerd
zij hadden bijgespijkerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bijspijkeren
jij zult bijspijkeren
hij zal bijspijkeren
wij zullen bijspijkeren
jullie zullen bijspijkeren
zij zullen bijspijkeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bijgespijkerd hebben
jij zult bijgespijkerd hebben
hij zal bijgespijkerd hebben
wij zullen bijgespijkerd hebben
jullie zullen bijgespijkerd hebben
zij zullen bijgespijkerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bijspijkeren
jij zou bijspijkeren
hij zou bijspijkeren
wij zouden bijspijkeren
jullie zouden bijspijkeren
zij zouden bijspijkeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bijgespijkerd hebben
jij zou bijgespijkerd hebben
hij zou bijgespijkerd hebben
wij zouden bijgespijkerd hebben
jullie zouden bijgespijkerd hebben
zij zouden bijgespijkerd hebben

Gebiedende wijs
spijker bij

Aanvoegende wijs
bijspijkere

Voorbeelden

  1. Je moet je ondervragingstechniek bijspijkeren.
    You need to brush up your interrogation technique.
  2. Dan moeten we ons Spaans bijspijkeren.
    We better brush up on our Spanish.
  3. Ik ken hem nog uit Washington toen Blaisdell... me liet bijspijkeren in undercover werk.
    We go back to Washington when Blaisdell sent me for a course in undercover street life.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden