Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: bijpassen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bijgepast

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik pas bij
jij past bij
hij past bij
wij passen bij
jullie passen bij
zij passen bij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bijpas
dat jij bijpast
dat hij bijpast
dat wij bijpassen
dat jullie bijpassen
dat zij bijpassen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bijgepast
jij hebt bijgepast
hij heeft bijgepast
wij hebben bijgepast
jullie hebben bijgepast
zij hebben bijgepast

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik paste bij
jij paste bij
hij paste bij
wij pasten bij
jullie pasten bij
zij pasten bij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bijpaste
dat jij bijpaste
dat hij bijpaste
dat wij bijpasten
dat jullie bijpasten
dat zij bijpasten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bijgepast
jij had bijgepast
hij had bijgepast
wij hadden bijgepast
jullie hadden bijgepast
zij hadden bijgepast

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bijpassen
jij zult bijpassen
hij zal bijpassen
wij zullen bijpassen
jullie zullen bijpassen
zij zullen bijpassen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bijgepast hebben
jij zult bijgepast hebben
hij zal bijgepast hebben
wij zullen bijgepast hebben
jullie zullen bijgepast hebben
zij zullen bijgepast hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bijpassen
jij zou bijpassen
hij zou bijpassen
wij zouden bijpassen
jullie zouden bijpassen
zij zouden bijpassen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bijgepast hebben
jij zou bijgepast hebben
hij zou bijgepast hebben
wij zouden bijgepast hebben
jullie zouden bijgepast hebben
zij zouden bijgepast hebben

Gebiedende wijs
pas bij

Aanvoegende wijs
bijpasse

Voorbeelden

  1. Boven de pas bij Donkerland.
    It rose over the pass near Dunland.
  2. Dat pas bij mijn huidskleur.
    It goes with my skin tone.
  3. Kwam pas bij zonsopgang terug.
    Didn 't get back till dawn.
  4. Stop pas bij de grens!
    Don 't stop till the border!
  5. Hij praat pas bij de reclame.
    He won 't talk until the commercial break.
  6. We zijn net pas bij de pups.
    We 're just on the pups.
  7. Nuria is pas bij ons komen wonen.
    Nuria came to live here recently.
  8. Ik hoorde het pas bij de grens.
    I didn 't hear it until I got to the border.
  9. Dat moet pas bij een volledige ontsluiting.
    You shouldn 't push until you 're completely dilated.
  10. En ik ben pas bij de tweede stap.
    And I-I 'm only on my second step.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden