Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: bijleggen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bijgelegd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik leg bij
jij legt bij
hij legt bij
wij leggen bij
jullie leggen bij
zij leggen bij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bijleg
dat jij bijlegt
dat hij bijlegt
dat wij bijleggen
dat jullie bijleggen
dat zij bijleggen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bijgelegd
jij hebt bijgelegd
hij heeft bijgelegd
wij hebben bijgelegd
jullie hebben bijgelegd
zij hebben bijgelegd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik legde bij
jij legde bij
hij legde bij
wij legden bij
jullie legden bij
zij legden bij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bijlegde
dat jij bijlegde
dat hij bijlegde
dat wij bijlegden
dat jullie bijlegden
dat zij bijlegden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bijgelegd
jij had bijgelegd
hij had bijgelegd
wij hadden bijgelegd
jullie hadden bijgelegd
zij hadden bijgelegd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bijleggen
jij zult bijleggen
hij zal bijleggen
wij zullen bijleggen
jullie zullen bijleggen
zij zullen bijleggen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bijgelegd hebben
jij zult bijgelegd hebben
hij zal bijgelegd hebben
wij zullen bijgelegd hebben
jullie zullen bijgelegd hebben
zij zullen bijgelegd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bijleggen
jij zou bijleggen
hij zou bijleggen
wij zouden bijleggen
jullie zouden bijleggen
zij zouden bijleggen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bijgelegd hebben
jij zou bijgelegd hebben
hij zou bijgelegd hebben
wij zouden bijgelegd hebben
jullie zouden bijgelegd hebben
zij zouden bijgelegd hebben

Gebiedende wijs
leg bij

Aanvoegende wijs
bijlegge

Voorbeelden

  1. U bent aan het bijleggen?
    You 're reconciling?
  2. Daarom wil ik het bijleggen.
    Which is why I want to make peace.
  3. Maar we kunnen allemaal bijleggen.
    But we could all chip in.
  4. Wat als jullie het bijleggen?
    What if the two of you patch this thing up?
  5. Ik wil het ook bijleggen.
    I want to make peace too.
  6. Zij wilde het bijleggen, ik niet.
    She wanted to make up, I didn 't.
  7. Zullen we het meteen kus bijleggen?
    You want to kiss and make up?
  8. Ik ga het bijleggen met Charlie.
    I 'm gonna make it up to Charlie.
  9. Ik kan geld van mijn fonds bijleggen.
    I could kick in some of my college money.
  10. Mam, kunnen jullie het niet gewoon bijleggen?
    Mom, can 't you guys just work it out?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden