Voorbeelden

1. They always bicker.
   Ze kibbelen altijd.
2. Let 's not bicker.
   Laten we niet kibbelen.
3. My parents don 't even bicker.
   Mijn ouders ruziën niet eens.
4. Might we bicker about this later?
   Zullen we hier later over kibbelen?
5. I hate it when we bicker.
   Ik haat het als we kibbelen.
6. No, no, we don 't bicker.
   Nee, nee, we kibbelen niet.
7. Let 's not bicker via the telephone.
   Laten we niet kibbelen over de telefoon.
8. Listen - - Peter and Neal together, they argue and bicker.
   Peter en Neal samen, ze hebben wel eens woorden en meningsverschillen.
9. Let 's not bicker and argue about who killed who.
   Laten we niet kibbelen en ruziën over wie wie gedood heeft.
10. We 'd have been out of here a long time ago if you didn 't bicker over every word.
    We hadden hier al lang weggeweest als je niet over elk woord kibbelt.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden