NL: beëindigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beëindigd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beëindig jij beëindigt hij beëindigt wij beëindigen jullie beëindigen zij beëindigen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben beëindigd jij bent beëindigd hij is beëindigd wij zijn beëindigd jullie zijn beëindigd zij zijn beëindigd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beëindigde jij beëindigde hij beëindigde wij beëindigden jullie beëindigden zij beëindigden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was beëindigd jij was beëindigd hij was beëindigd wij waren beëindigd jullie waren beëindigd zij waren beëindigd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beëindigen jij zult beëindigen hij zal beëindigen wij zullen beëindigen jullie zullen beëindigen zij zullen beëindigen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beëindigd zijn jij zult beëindigd zijn hij zal beëindigd zijn wij zullen beëindigd zijn jullie zullen beëindigd zijn zij zullen beëindigd zijn
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beëindigen jij zou beëindigen hij zou beëindigen wij zouden beëindigen jullie zouden beëindigen zij zouden beëindigen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beëindigd zijn jij zou beëindigd zijn hij zou beëindigd zijn wij zouden beëindigd zijn jullie zouden beëindigd zijn zij zouden beëindigd zijn
|
Gebiedende wijs |
beëindig
|
Aanvoegende wijs |
beëindige |