NL: bezoedelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bezoedeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bezoedel jij bezoedelt hij bezoedelt wij bezoedelen jullie bezoedelen zij bezoedelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bezoedeld jij hebt bezoedeld hij heeft bezoedeld wij hebben bezoedeld jullie hebben bezoedeld zij hebben bezoedeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bezoedelde jij bezoedelde hij bezoedelde wij bezoedelden jullie bezoedelden zij bezoedelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bezoedeld jij had bezoedeld hij had bezoedeld wij hadden bezoedeld jullie hadden bezoedeld zij hadden bezoedeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bezoedelen jij zult bezoedelen hij zal bezoedelen wij zullen bezoedelen jullie zullen bezoedelen zij zullen bezoedelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bezoedeld hebben jij zult bezoedeld hebben hij zal bezoedeld hebben wij zullen bezoedeld hebben jullie zullen bezoedeld hebben zij zullen bezoedeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bezoedelen jij zou bezoedelen hij zou bezoedelen wij zouden bezoedelen jullie zouden bezoedelen zij zouden bezoedelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bezoedeld hebben jij zou bezoedeld hebben hij zou bezoedeld hebben wij zouden bezoedeld hebben jullie zouden bezoedeld hebben zij zouden bezoedeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
bezoedel
|
| Aanvoegende wijs |
| bezoedele |