NL: bezitten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bezeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bezit jij bezit hij bezit wij bezitten jullie bezitten zij bezitten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bezeten jij hebt bezeten hij heeft bezeten wij hebben bezeten jullie hebben bezeten zij hebben bezeten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bezat jij bezat hij bezat wij bezaten jullie bezaten zij bezaten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bezeten jij had bezeten hij had bezeten wij hadden bezeten jullie hadden bezeten zij hadden bezeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bezitten jij zult bezitten hij zal bezitten wij zullen bezitten jullie zullen bezitten zij zullen bezitten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bezeten hebben jij zult bezeten hebben hij zal bezeten hebben wij zullen bezeten hebben jullie zullen bezeten hebben zij zullen bezeten hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bezitten jij zou bezitten hij zou bezitten wij zouden bezitten jullie zouden bezitten zij zouden bezitten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bezeten hebben jij zou bezeten hebben hij zou bezeten hebben wij zouden bezeten hebben jullie zouden bezeten hebben zij zouden bezeten hebben
|
| Gebiedende wijs |
bezit
|
| Aanvoegende wijs |
| bezitte |