NL: bezigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebezigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bezig jij bezigt hij bezigt wij bezigen jullie bezigen zij bezigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebezigd jij hebt gebezigd hij heeft gebezigd wij hebben gebezigd jullie hebben gebezigd zij hebben gebezigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bezigde jij bezigde hij bezigde wij bezigden jullie bezigden zij bezigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebezigd jij had gebezigd hij had gebezigd wij hadden gebezigd jullie hadden gebezigd zij hadden gebezigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bezigen jij zult bezigen hij zal bezigen wij zullen bezigen jullie zullen bezigen zij zullen bezigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebezigd hebben jij zult gebezigd hebben hij zal gebezigd hebben wij zullen gebezigd hebben jullie zullen gebezigd hebben zij zullen gebezigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bezigen jij zou bezigen hij zou bezigen wij zouden bezigen jullie zouden bezigen zij zouden bezigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebezigd hebben jij zou gebezigd hebben hij zou gebezigd hebben wij zouden gebezigd hebben jullie zouden gebezigd hebben zij zouden gebezigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bezig
|
| Aanvoegende wijs |
| bezige |