NL: bezielen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bezield
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beziel jij bezielt hij bezielt wij bezielen jullie bezielen zij bezielen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bezield jij hebt bezield hij heeft bezield wij hebben bezield jullie hebben bezield zij hebben bezield
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bezielde jij bezielde hij bezielde wij bezielden jullie bezielden zij bezielden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bezield jij had bezield hij had bezield wij hadden bezield jullie hadden bezield zij hadden bezield
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bezielen jij zult bezielen hij zal bezielen wij zullen bezielen jullie zullen bezielen zij zullen bezielen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bezield hebben jij zult bezield hebben hij zal bezield hebben wij zullen bezield hebben jullie zullen bezield hebben zij zullen bezield hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bezielen jij zou bezielen hij zou bezielen wij zouden bezielen jullie zouden bezielen zij zouden bezielen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bezield hebben jij zou bezield hebben hij zou bezield hebben wij zouden bezield hebben jullie zouden bezield hebben zij zouden bezield hebben
|
| Gebiedende wijs |
beziel
|
| Aanvoegende wijs |
| beziele |