NL: bezetten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bezet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bezet jij bezet hij bezet wij bezetten jullie bezetten zij bezetten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bezet jij hebt bezet hij heeft bezet wij hebben bezet jullie hebben bezet zij hebben bezet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bezette jij bezette hij bezette wij bezetten jullie bezetten zij bezetten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bezet jij had bezet hij had bezet wij hadden bezet jullie hadden bezet zij hadden bezet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bezetten jij zult bezetten hij zal bezetten wij zullen bezetten jullie zullen bezetten zij zullen bezetten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bezet hebben jij zult bezet hebben hij zal bezet hebben wij zullen bezet hebben jullie zullen bezet hebben zij zullen bezet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bezetten jij zou bezetten hij zou bezetten wij zouden bezetten jullie zouden bezetten zij zouden bezetten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bezet hebben jij zou bezet hebben hij zou bezet hebben wij zouden bezet hebben jullie zouden bezet hebben zij zouden bezet hebben
|
| Gebiedende wijs |
bezet
|
| Aanvoegende wijs |
| bezette |