NL: bewijzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bewezen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bewijs jij bewijst hij bewijst wij bewijzen jullie bewijzen zij bewijzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bewezen jij hebt bewezen hij heeft bewezen wij hebben bewezen jullie hebben bewezen zij hebben bewezen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bewees jij bewees hij bewees wij bewezen jullie bewezen zij bewezen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bewezen jij had bewezen hij had bewezen wij hadden bewezen jullie hadden bewezen zij hadden bewezen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bewijzen jij zult bewijzen hij zal bewijzen wij zullen bewijzen jullie zullen bewijzen zij zullen bewijzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bewezen hebben jij zult bewezen hebben hij zal bewezen hebben wij zullen bewezen hebben jullie zullen bewezen hebben zij zullen bewezen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bewijzen jij zou bewijzen hij zou bewijzen wij zouden bewijzen jullie zouden bewijzen zij zouden bewijzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bewezen hebben jij zou bewezen hebben hij zou bewezen hebben wij zouden bewezen hebben jullie zouden bewezen hebben zij zouden bewezen hebben
|
| Gebiedende wijs |
bewijs
|
| Aanvoegende wijs |
| bewijze |