NL: bewenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
beweend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beween jij beweent hij beweent wij bewenen jullie bewenen zij bewenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beweend jij hebt beweend hij heeft beweend wij hebben beweend jullie hebben beweend zij hebben beweend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beweende jij beweende hij beweende wij beweenden jullie beweenden zij beweenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beweend jij had beweend hij had beweend wij hadden beweend jullie hadden beweend zij hadden beweend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bewenen jij zult bewenen hij zal bewenen wij zullen bewenen jullie zullen bewenen zij zullen bewenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beweend hebben jij zult beweend hebben hij zal beweend hebben wij zullen beweend hebben jullie zullen beweend hebben zij zullen beweend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bewenen jij zou bewenen hij zou bewenen wij zouden bewenen jullie zouden bewenen zij zouden bewenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beweend hebben jij zou beweend hebben hij zou beweend hebben wij zouden beweend hebben jullie zouden beweend hebben zij zouden beweend hebben
|
| Gebiedende wijs |
beween
|
| Aanvoegende wijs |
| bewene |