NL: bewaren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bewaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bewaar jij bewaart hij bewaart wij bewaren jullie bewaren zij bewaren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bewaard jij hebt bewaard hij heeft bewaard wij hebben bewaard jullie hebben bewaard zij hebben bewaard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bewaarde jij bewaarde hij bewaarde wij bewaarden jullie bewaarden zij bewaarden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bewaard jij had bewaard hij had bewaard wij hadden bewaard jullie hadden bewaard zij hadden bewaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bewaren jij zult bewaren hij zal bewaren wij zullen bewaren jullie zullen bewaren zij zullen bewaren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bewaard hebben jij zult bewaard hebben hij zal bewaard hebben wij zullen bewaard hebben jullie zullen bewaard hebben zij zullen bewaard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bewaren jij zou bewaren hij zou bewaren wij zouden bewaren jullie zouden bewaren zij zouden bewaren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bewaard hebben jij zou bewaard hebben hij zou bewaard hebben wij zouden bewaard hebben jullie zouden bewaard hebben zij zouden bewaard hebben
|
| Gebiedende wijs |
bewaar
|
| Aanvoegende wijs |
| beware |