NL: bevliegen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bevlogen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bevlieg jij bevliegt hij bevliegt wij bevliegen jullie bevliegen zij bevliegen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bevlogen jij hebt bevlogen hij heeft bevlogen wij hebben bevlogen jullie hebben bevlogen zij hebben bevlogen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bevloog jij bevloog hij bevloog wij bevlogen jullie bevlogen zij bevlogen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bevlogen jij had bevlogen hij had bevlogen wij hadden bevlogen jullie hadden bevlogen zij hadden bevlogen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bevliegen jij zult bevliegen hij zal bevliegen wij zullen bevliegen jullie zullen bevliegen zij zullen bevliegen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bevlogen hebben jij zult bevlogen hebben hij zal bevlogen hebben wij zullen bevlogen hebben jullie zullen bevlogen hebben zij zullen bevlogen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bevliegen jij zou bevliegen hij zou bevliegen wij zouden bevliegen jullie zouden bevliegen zij zouden bevliegen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bevlogen hebben jij zou bevlogen hebben hij zou bevlogen hebben wij zouden bevlogen hebben jullie zouden bevlogen hebben zij zouden bevlogen hebben
|
| Gebiedende wijs |
bevlieg
|
| Aanvoegende wijs |
| bevliege |